Harry van Goor 2017
source:  Wikipedia, the free encyclopedia
Categorie: Oevergrassen-2
Naam:
Riet
Taxonomische indeling
Rijk:
Stam:
Klasse:
Cade:
Cade:
Orde:
Familie:
Geslacht:
Phragmites
Poaceae
Poales
Commeliniden
Bedektzadigen
Spermatopsida
Embryophyta
Plantae
Grassenfamilie
Zaadplanten
Landplanten
Planten
Latijnse naam:
Riet of echt riet (Phragmites australis, synoniem: Phragmites communis) is een plant die tot de grassenfamilie (Poaceae) behoort. De plant is prominent aan waterkanten aanwezige helofyt. Riet breidt zich op drie manieren uit: door zaad, door wortelstokken en door uitlopers, dat wil zeggen bovengrondse, horizontale stengels waarbij op de knopen een nieuwe plant ontstaat. De plant komt als exoot in Noord-Amerika voor. Daar wordt de plant als invasieve soort of onkruid gezien. Rietgras (Phalaris arundinacea) lijkt in het vegatieve stadium op riet, maar heeft een vliezig tongetje in plaats van haartjes. Riet kan 1-3 m hoog worden. De stengel staat stijf rechtop en het 1-3 cm brede blad met spits toelopende top is grijsgroen. Op de grens van de bladschede en de bladschijf zit een tongetje (ligula) dat bestaat uit een krans van haren. De plant bloeit van juli tot oktober met een 15-40 cm lange, sterk vertakte, purperkleurige of bruinachtige pluim, die rechtop staat of later aan de top kan gaan overhangen. De aartjes zijn tot 1,5 cm lang, bevatten twee tot zes bloempjes en zijn erg harig. De vrucht is een graanvrucht. De plant groeit in het water of aan de waterkant op natte, zoete tot brakke bodem, maar komt ook voor langs spoorwegen en in akkerranden of onkruid in bouwland. Na de drooglegging van de IJsselmeerpolders werd eerst riet ingezaaid, dat na enkele jaren de grond geschikt maakte voor de landbouw.
Herkenning
Naam:
Veenpluis
Taxonomische indeling
Rijk:
Stam:
Klasse:
Cade:
Cade:
Orde:
Familie:
Geslacht:
Eriophorum
Wollegras
Cyperaceae
Poales
Commeliniden
Bedektzadigen
Spermatopsida
Embryophyta
Plantae
Cypergrassenfamilie
Zaadplanten
Landplanten
Planten
Latijnse naam:
Veenpluis (Eriophorum angustifolium) is een plant uit de cypergrassenfamilie (Cyperaceae). De plant groeit op vochtige, zure grond, zoals heide en veen. Het vormt daar zoden met behulp van uitlopers. Opvallend is het lange, witte vruchtpluis, waaraan de naam ontleend is. Hij is plaatselijk vrij algemeen in Drenthe, de Kempen en de Ardennen. Elders in België en Nederland is veenpluis zeldzaam tot zeer zeldzaam. De plant is te vinden op natte heide, in veenmosrietland, turfgaten en op bulten van levend hoogveen. Verder langs greppels en in spoorbermen, hoogveenslenken en bij vennen, op open plekken in berkenbroekbos, in duinvalleien en zandgroeven, op heischraal grasland en hooiland. De bloempjes vormen aren, die van juni tot augustus in bloei staan. De bloemen zijn erg klein en vallen daarom niet op. Ze zijn tweeslachtig en in plaats van een kelk en kroon is er een krans van borstelharen (omgevormde schutblaadjes), die later uitgroeien tot lange witte haren. De bladeren zijn donkergroen. Geleidelijk worden ze bruin en tegen bloeitijd sterven de bladeren af. Als het bloeiseizoen is afgelopen tegen het eind van de zomer, ontstaan er nieuwe bladeren. De vrucht van veenpluis is een driehoekig nootje, dat omringd is door lange witte haren (de pluis).
Herkenning
Naam:
Witte Snavelbies
Taxonomische indeling
Rijk:
Stam:
Klasse:
Cade:
Cade:
Orde:
Familie:
Geslacht:
Rhynchospora
Snavelbies
Cyperaceae
Poales
Commeliniden
Bedektzadigen
Spermatopsida
Embryophyta
Plantae
Cypergrassenfamilie
Zaadplanten
Landplanten
Planten
Latijnse naam:
De witte snavelbies (Rhynchospora alba) is een overblijvende plant die behoort tot de cypergrassenfamilie (Cyperaceae). De plant komt van nature voor in Eurazië en Noord-Amerika. De soort groeit in levend hoogveen en op open, natte heidegrond. Ze staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als algemeen voorkomend, maar sterk afgenomen. De zodevormende plant wordt 15-50 cm hoog en heeft korte wortelstokken. De plant vormt 1-2 cm lange, witte winterknolletjes. De stengel is driekantig en naar boven toe ruw. De bladscheden zijn geelbruin en bij de onderste bladeren ontbreekt de bladschijf. Witte snavelbies bloeit van juni tot augustus met witachtige, later vaak rood wordende, 4-5 mm lange aartjes. Per aartje komen twee bloemen voor. De borstels aan de voet van het aartje hebben naar boven gerichte tandjes. Een bloem heeft twee stempels en twee meeldraden. De aartjes zijn gerangschikt in een hoofdjesachtige bloeiwijze. De schutbladen zijn ongeveer even lang als het hoofdje (aartjeskluwen). De vrucht is een 1-2 mm lang, lensvormig nootje met een gladde snavel.
Herkenning
Naam:
Blauwe Zegge
Taxonomische indeling
Rijk:
Stam:
Klasse:
Cade:
Cade:
Orde:
Familie:
Geslacht:
Carex
Zegge
Cyperaceae
Poales
Commeliniden
Bedektzadigen
Spermatopsida
Embryophyta
Plantae
Cypergrassenfamilie
Zaadplanten
Landplanten
Planten
Latijnse naam:
De blauwe zegge (Carex panicea) is een overblijvend kruid dat behoort tot de cypergrassenfamilie (Cyperaceae). De plant komt van nature voor in Eurazië en heeft zich van daaruit verbreid naar Noord-Amerika en Nieuw-Zeeland. De soort staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als algemeen voorkomend en matig afgenomen. Het aantal chromosomen is 2n = 32. De plant wordt 20-40 cm hoog en heeft wortelstokken met uitlopers. De gladde stengels zijn stomp driekantig. De 2-6 mm brede bladeren zijn blauwgroen, waarvan de onderste bladscheden lichtbruin of soms enigszins roze zijn. De blauwe zegge bloeit in april en mei. De 1-3 cm lange, rechtopstaande vrouwelijke aren zijn losbloemig. De bloem heeft drie stempels. De schutbladen zijn veel korter dan de bloeiwijze. Het onderste schutblad heeft een 1-2 cm lange schede. Bovenaan de bloemstengel zit één mannelijke aar. Het 3-4 mm lange, gladde, opgeblazen urntje is geelgroen en kleurt later donkerbruin. Het urntje is een soort schutblaadje dat geheel om de vrucht zit. De vrucht is een bolvormig tot eirond, 3-4 mm lang nootje met drie nerven en een korte, dikke, bruine snavel. De plant komt voor op natte tot vochtige, voedselarme tot matig voedselrijke grond in blauwgrasland, bermen, heidevelden en duinvalleien.
Herkenning
Naam:
Moeraszegge
Taxonomische indeling
Rijk:
Stam:
Klasse:
Cade:
Cade:
Orde:
Familie:
Geslacht:
Carex
Zegge
Cyperaceae
Poales
Commeliniden
Bedektzadigen
Spermatopsida
Embryophyta
Plantae
Cypergrassenfamilie
Zaadplanten
Landplanten
Planten
Latijnse naam:
De moeraszegge (Carex acutiformis) is een overblijvend kruid dat behoort tot de cypergrassenfamilie (Cyperaceae). De soort staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als algemeen voorkomend en stabiel of toegenomen. De plant komt van nature voor in Europa , West- en Midden-Azië en Noordwest-Afrika. De soort is van daaruit verder verspreid naar Zuid-Afrika en Noord-Amerika. De plant wordt 50 - 100 cm hoog en vormt lange, kruipende wortelstokken. De scherp driekantige, ruwe stengels zijn tot 4 mm dik. De kale, glanzende, donkergroene, vaak overhangende bladeren zijn 5 - 10 mm breed. De onderkant van de bladeren is blauwgrijs. De onderste, meestal paars aangelopen bladscheden rafelen. De dwarsnerven van de bladscheden en bladschijven zijn minder opvallend dan die van de oeverzegge. Moeraszegge bloeit in mei en juni. Aan de bloeiwijze zitten twee of drie, 4 - 10 mm brede, donkerbruine tot zwarte mannelijke aren. De daar onder zittende twee of meer vrouwelijke aren zijn 6 - 8 mm breed. De aren kunnen tot 5 cm lang worden. De bloemen hebben meestal drie stempels, maar sommige bloemen kunnen ook twee stempels hebben. De schutbladen van de vrouwelijke aren zijn bladachtig en hebben bijna geen schede. Het onderste schutblad steekt meestal boven de bloeiwijze uit. Het tweetandige, 4 - 5 mm lange, afgeplatte, kale, papilleuse, dof grijsbruine tot olijfgroene urntje is op doorsnede driekantig en heeft een lange snavel. Het urntje is een soort schutblaadje dat geheel om de vrucht zit. De vrucht is een driekantig nootje, soms komen ook enkele lensvormige nootjes voor. Moeraszegge komt voor in moerassen, aan waterkanten en in natte loofbossen. In beekdalhooilanden komt de soort ook voor.
Herkenning
1e pagina