Harry van Goor 2017
source:  Wikipedia, the free encyclopedia
Categorie: Oevergrassen-1
Naam:
Galigaan
Taxonomische indeling
Rijk:
Stam:
Klasse:
Cade:
Cade:
Orde:
Familie:
Geslacht:
Cladium
Cyperaceae
Poales
Commeliniden
Bedektzadigen
Spermatopsida
Embryophyta
Plantae
Cypergrassenfamilie
Zaadplanten
Landplanten
Planten
Latijnse naam:
De galigaan (Cladium mariscus) is een vaste plant die behoort tot de cypergrassenfamilie (Cyperaceae). De plant komt van nature voor over de gehele wereld. De soort staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als vrij zeldzaam en matig afgenomen. In Vlaanderen is ze zeer zeldzaam en komt vooral in de Kempen voor. Het is de enige soort uit het geslacht Cladium. De grijsgroene plant wordt 0,9-1,8 m hoog en heeft dikke, kruipende, vertakte wortelstokken. De plant kan dichte haarden vormen. De holle stengel is rolrond of stomp driekantig. De lijnvormige, tot 2 m lange en 0,7-1,5 cm brede bladeren zijn naar boven scherp gekield. De versmalde top is driekantig. Het blad is aan de randen en aan de kiel vlijmscherp en ruw door de naar voren gerichte stekeltjes. Galigaan bloeit in juni en juli met een lange, sterk vertakte bloeiwijze bestaande uit vele in hoofdjes staande, bruine, sigaarvormige, 3-5 mm lange aren. Aan de onderkant van de aar zitten drie of meer kafjes zonder bloempje. Daarboven zitten één of twee grotere kafjes met een tweeslachtig bloempje met soms daarboven nog een kafje met een mannelijke bloempje. Een vrouwelijk bloempje heeft drie stempels. De 3-3,5 mm lange vrucht is een rond, glanzend donkerbruin nootje met een lange stekelpunt (snavel) en zit op een wit schijfje. De plant komt voor in moerassen, duinvalleien, langs plassen en vennen.
Herkenning
Naam:
Knolrus
Taxonomische indeling
Rijk:
Stam:
Klasse:
Cade:
Cade:
Orde:
Familie:
Geslacht:
Juncus
Rus
Juncaceae
Poales
Commeliniden
Bedektzadigen
Spermatopsida
Embryophyta
Plantae
Russenfamilie
Zaadplanten
Landplanten
Planten
Latijnse naam:
De knolrus of moerasrus (Juncus bulbosus, synoniem:Juncus supinus) is een plantensoort uit de russenfamilie (Juncaceae). De knolrus is een groen overwinterende, vaste plant, die 5 - 20 cm hoog kan worden. De plant vormt dichte polletjes en korte uitlopers. De plant is aan de voet knolvormig verdikt. De meestal bochtige, omhooggaande of liggende, vaak roodachtige stengel wortelt vaak op de knopen. Het 3 -12 cm lange en tot 1 mm brede blad bestaat uit een bladschede en een bladschijf. De oortjes zijn lang en vliezig. De bladeren hebben dwarsschotten en binnenin in de lengte lopende, smalle buisjes. De knolrus bloeit van juni tot in oktober. De vertakte bloeiwijze is een pluim met 2 - 10 in kluwen staande bloemen. De zes, roodlichtgroene, 3 - 4 mm lange tepalen zijn even lang maar de buitenste spitser dan de binnenste. De binnenste krans van meeldraden ontbreekt of is sterk gereduceerd. Daarom zijn vaak maar drie meeldraden aanwezig. De helmhokjes zijn evenlang of langer dan de helmdraad. De rijpe, meestal sigaarvormige, 2 - 3 mm grote doosvrucht is stekelpuntig en duidelijk langer dan de tepalen.
Herkenning
Naam:
Knopbies
Taxonomische indeling
Rijk:
Stam:
Klasse:
Cade:
Cade:
Orde:
Familie:
Geslacht:
Schoenus
Cyperaceae
Poales
Commeliniden
Bedektzadigen
Spermatopsida
Embryophyta
Plantae
Cypergrassenfamilie
Zaadplanten
Landplanten
Planten
Latijnse naam:
Knopbies (Schoenus nigricans) is een plant uit de cypergrassenfamilie (Cyperaceae). Het betreft een pollenvormende plant van 10-45 cm hoogte met gootvormige, grijzige bladeren en zwartbruine aren. Uitgebreide groeiplaatsen in duinvalleien vallen op dankzij hun typische grijze kleur. De vegetatiekundige Victor Westhoff betitelde dergelijke groeiplaatsen dan ook als een "grijze zee". Knopbies komt vrijwel uitsluitend voor in vochtige duinvalleien en ontziltende kweldervegetaties in duinen. De soort komt zowel voor in het Waddendistrict als in het Renodunaal District (de duinen van Bergen tot Zeeland). In het binnenland is recent slechts een groeiplaats gevonden in de Gelderse Vallei. De soort staat op de Nederlandse Rode Lijst van planten als zeldzaam en sterk afgenomen. Knopbies is een van de kensoorten van de plantengemeenschap van het Junco-baltici Schoenetum nigricantis, de knopbies-gemeenschap. Het betreft hier een plantengemeenschap van natte duinvalleien en ontziltende kwelders in de duinen van Nederland. De gemeenschap komt uitsluitend voor op kalkhoudende bodems of in terreinen waar kalk via het bodemwater naar de wortelzone van de planten wordt geleid. De knopbies-gemeenschap omvat zeldzame en deels beschermde plantensoorten, die karakteristiek zijn voor de duinen, onder meer parnassia (Parnassia palustris), moeraswespenorchis (Epipactis palustris), groenknolorchis (Liparis loeselii), vleeskleurige orchis (Dactylorhiza incarnata), zeegroene zegge (Carex flacca), drienervige zegge (Carex trinervis), noordse rus (Juncus balticus), armbloemige waterbies (Eleocharis quinqueflora) en sierlijk vetmuur (Sagina nodosa).
Herkenning
Naam:
Liesgras
Taxonomische indeling
Rijk:
Stam:
Klasse:
Cade:
Cade:
Orde:
Familie:
Geslacht:
Glyceria
Vlotgras
Poaceae
Poales
Commeliniden
Bedektzadigen
Spermatopsida
Embryophyta
Plantae
Grassenfamilie
Zaadplanten
Landplanten
Planten
Latijnse naam:
Liesgras (Glyceria maxima, synoniem: Glyceria aquatica) is een vaste plant, die behoort tot de grassenfamilie (Poaceae). Het is de grootste Glycera-soort. De plant komt van nature voor in Europa en Azië en heeft zich als invasieve soort verder over de wereld verspreid. Voor aanplant in vijvers in de siertuin is er de cultivar Glyceria maxima 'Variegata'. De plant wordt 0,9-2 m hoog, heeft een holle stengel en vormt lange uitlopers. Van de holle stengel is een fluitje te maken door met een scheermesje een lengtesnede in een stukje te maken. De glanzend, helder groene bladeren zijn 25-60 cm lang. De bladschede is rolrond of naar boven zwak afgeplat. Het tongetje (ligula) is breed afgerond en meestal in een lange punt uitlopend. Liesgras bloeit in juli en augustus met grote pluimen. De 5 tot 12 mm lange aartjes hebben vaak gedeeltelijk een goudachtige of paarse kleur. De onderste kroonkafjes zijn 2,5-3,5 mm lang en de bovenste kroonkafjes zijn ongevleugeld. De vrucht is een graanvrucht. De plant komt voor op voedselrijke gronden in ondiepe sloten, aan waterkanten en in drassige beekdalgraslanden. In de jonge scheuten komt blauwzuur voor.
Herkenning
Naam:
Mattenbies
Taxonomische indeling
Rijk:
Stam:
Klasse:
Cade:
Cade:
Orde:
Familie:
Geslacht:
Schoenoplectus
Bies
Cyperaceae
Poales
Commeliniden
Bedektzadigen
Spermatopsida
Embryophyta
Plantae
Cypergrassenfamilie
Zaadplanten
Landplanten
Planten
Latijnse naam:
De mattenbies (Schoenoplectus lacustris) is een tot 300 cm hoge vaste plant, die behoort tot de cypergrassenfamilie (Cyperaceae). De plant komt van nature voor in Eurazië aan zoete of brakke wateren. Het was de meest gebruikte soort in de biezenteelt en werd benut voor het maken van biezenmanden, vloermatten en zittingen van stoelen.
Herkenning
Naam:
Paddenrus
Taxonomische indeling
Rijk:
Stam:
Klasse:
Cade:
Cade:
Orde:
Familie:
Geslacht:
Juncus
Rus
Juncaceae
Poales
Commeliniden
Bedektzadigen
Spermatopsida
Embryophyta
Plantae
Russenfamilie
Zaadplanten
Landplanten
Planten
Latijnse naam:
De paddenrus (Juncus subnodulosus, synoniem: Juncus obtusiflorus) is een overblijvende plant uit de russenfamilie (Juncaceae). De soort staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als algemeen voorkomend en stabiel tot iets toegenomen. De soort komt van nature voor in Europa met uitzondering van Scandinavië, Noord-Afrika en in sommige delen van Klein-Azië. De soort is ingevoerd in Nieuw-Zeeland en Noord-Amerika, waar de soort aan de oostkust voorkomt. Het aantal chromosomen van de paddenrus is 2n= . De plant wordt 50 - 120 cm hoog en is moeilijk uit de grond te trekken. De paddenrus maakt een losse zode. De plant heeft lange, forse, kruipende, zich vertakkende wortelstokken. De holle wortelstok is 5 mm dik en heeft bruine schubben. De vegetatieve stengels zijn kort en hebben één stengelachtig, 2 - 4 mm dik blad. De tamelijk stevige, korte oortjes van de bladscheden zijn bruin. De voet van deze stengels wordt omgeven door enkele bladscheden zonder bladschijf. Ongeveer in het midden van deze stengels zitten één tot twee 2 bladeren met bladschijf. De generatieve stengels zijn onder de bloeiwijze hol en hebben op regelmatige afstand dwarse tussenschotten. Onder de bloeiwijze zijn deze stengels gevuld met los merg. De holle bladeren zijn stengelachtig rolrond en hebben dwarsschotten met doorboringen. Tussen de dwarsschotten zitten lengteschotten. De plant bloeit van juni tot in september met witachtige tot strokleurige, later vaak rood aangelopen bloemen, die in talrijke bloemhoofdjes zitten.
Herkenning
Naam:
Pitrus
Taxonomische indeling
Rijk:
Stam:
Klasse:
Cade:
Cade:
Orde:
Familie:
Geslacht:
Juncus
Rus
Juncaceae
Poales
Commeliniden
Bedektzadigen
Spermatopsida
Embryophyta
Plantae
Russenfamilie
Zaadplanten
Landplanten
Planten
Latijnse naam:
De pitrus (Juncus effusus) is een wilde vaste plant uit de russenfamilie (Juncaceae). De pitrus wordt ook als waterplant in de siertuin gebruikt. De plant groeit op vochtige plekken, zoals langs de waterkant, in het weiland en in moerassen. Via het aerenchym (sterparenchym) kan de plant zuurstof naar de wortels transporteren, waardoor deze ook in zuurstofloze gronden nog kan groeien. De glanzende groene stengels zijn ongeveer 3 mm dik en kunnen een hoogte bereiken van 1,5 m, maar zijn meestal tussen de 20 en 100 cm lang. De groene stengel is het belangrijkste deel van de plant voor de fotosynthese. Het sponsachtige merg in de stengel is samenhangend en ononderbroken. Na het drogen vertonen de stengels fijne streepjes. De plant heeft een korte, sterk vertakte wortelstok. De pitrus heeft roodbruine, schedeachtige bladeren aan de stengelvoet. Het eindelingse blad is stengelachtig. De bloeiperiode loopt van juni tot augustus. De bloemen zijn bruin en vormen met elkaar een losse bloeiwijze, maar is niet zelden ineengedrongen. Aan de voet van de bloem zitten twee vliezige steelblaadjes. De rest van de stijl zit aan de top van de vrucht en niet op een verhoging zoals bij biezenknoppen (Juncus conglomeratus). De bloem heeft meestal drie meeldraden. De plant vormt een doosvrucht, die veel zaadjes bevat en aan de top vaak iets ingedeukt is. De zaden hebben geen aanhangsel (mierenbroodje), maar zijn wel kleverig door de aanwezige borstelhaartjes, waarmee ze aan vogels blijven kleven.
Herkenning
Naam:
Stijve zegge
Taxonomische indeling
Rijk:
Stam:
Klasse:
Cade:
Cade:
Orde:
Familie:
Geslacht:
Carex
Zegge
Cyperaceae
Poales
Commeliniden
Bedektzadigen
Spermatopsida
Embryophyta
Plantae
Cypergrassenfamilie
Zaadplanten
Landplanten
Planten
Latijnse naam:
De stijve zegge (Carex elata, synoniemen: Carex stricta en Carex hudsonii) is een vaste plant uit de cypergrassenfamilie (Cyperaceae). De soort staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als algemeen voorkomend en stabiel of toegenomen. De plant komt van nature voor in West- en Midden-Europa en in de Kaukasus. Cultivars van de stijve zegge, zoals de gouden zegge (Carex elata 'Aurea') worden ook in siertuinen aangeplant. De stijve zegge lijkt op de zwarte zegge (Carex nigra), maar vormt dichtere pollen en is langer dan zwarte zegge. Het aantal chromosomen is 2n = 74, 76, 78 of 80. De plant wordt 50-100 cm hoog en vormt een dichte pol. De onderste bladscheden hebben geen bladschijf, zijn rafelig en geelbruin van kleur. De bladschede vormt aan de voet van de stengel een fijn vezelnet. De grijsgroene bladeren zijn 2-7 mm breed. De plant bloeit in april en mei. Het onderste schutblad is korter dan de bloeiwijze. De plant heeft één tot drie mannelijke en één tot vier vrouwelijke aren. De mannelijke aren zitten meestal boven de vrouwelijke aren. De mannelijke aren zijn 2-5 cm lang en de vrouwelijke aren zijn 1,5-7 cm lang. De opgeblazen urntjes zijn 3-5 mm lang en zijn een soort schutblaadjes die geheel om de vruchten zitten. Op het urntje zit een mierenbroodje en de vruchtsnavels zijn lang. Het vruchtbeginsel heeft twee stempels. De nootjes zijn lensvormig. De stijve zegge komt voor langs waterkanten, in moerassen, in moerasbossen, in nat grasland en in voedselrijker wordende vennen.
Herkenning
2e pagina